vrijdag 1 juli 2011

toespraak bij de presentatie van DE LICHTSTRAAT in het OLVG

Geachte aanwezigen, lieve vrienden,

Ik zal, alvorens een aantal gedichten voor te lezen, heel in het kort vertellen hoe ik tot het schrijven van de Lichtstraatcyclus ben gekomen. De cyclus beslaat niet de hele bundel hoewel de titel van de bundel De Lichtstraat is, maar hij vormt wel de kern; de andere reeksen zijn eromheen gegroepeerd.

De afgelopen twee jaar heeft het lot me lukraak en gelukkig steeds kortstondig een aantal Amsterdamse ziekenhuizen ingejaagd, waaronder het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Om me te verweren en ook om de tijd te doden, heb ik me steeds gewapend met pen en papier. Ik was in die periode bezig met het schrijven van gedichten waarin de tijd de hoofdrol speelde, of liever gezegd: het spanningsveld tussen de objectieve, chronologische tijd en de subjectieve, innerlijke: de tijd zoals we die ervaren. In een fractie van een seconde, door bijvoorbeeld een geur of een geluid, kunnen we een halve eeuw of meer teruggeworpen worden in onze kinderjaren, en een hersenscan kan langer duren dan de autorit door de Gotthardtunnel en die was, meen ik me te herinneren, 17 beklemmende, traag af te leggen kilometers lang.

Met een schok heb ik ervaren dat een ziekenhuis de plek is waar de spanning tussen de tijd van de klok en de tijd van ons gevoel zich uitkristalliseert. En nergens is dat voor mij duidelijker geweest dan in De Lichtstraat, de aorta van dit ziekenhuis, de overzichtelijke hoofdgang waar de verschillende gangen en stegen op uitkomen, waar iedereen doorheen geleid wordt die op weg is naar een afscheid, een heuglijke tijding of een dramatische voorspelling.

Bij de draaideur van het OLVG ligt een grens. En iedereen die die grens overgaat is gelijk. Rijk of arm, jong of oud, man of vrouw, tot de ene cultuur behorend of tot de andere – het maakt geen verschil. De tijd speelt met iedereen hetzelfde spel. Pijn en verdriet kennen geen maatschappelijke rangorde, sekse of nationaliteit. Blijdschap, medeleven en troost ook niet, al kunnen de uitingsvormen anders zijn. En eenmaal binnen zijn we op elkaar aangewezen: de gastvrouw helpt de zogenaamde gast, de dokter de patiënt, de lamme de blinde, de oudgediende de nieuwkomer. In deze kleine, geordende samenleving binnen die onoverzichtelijke grote overheerst het humane omdat we, of het willen of niet, in iedere gang herinnerd worden aan de betrekkelijkheid van het leven, de eindigheid van het eigen en ieders bestaan. Zelfs al mogen we door diezelfde draaideur opgelucht en genezen verklaard terug naar huis, dan nog zijn we gewaarschuwd en blijft het besef van kwetsbaarheid ons bij.

De keren dat ik heen en weer door de Lichtstraat liep of in een gang zat te wachten, liet ik mezelf in mijn verbeelding tegelijkertijd zweven vlak onder de glazen overkapping die óók lichtstraat heet omdat het daglicht erdoor naar binnen valt. In de ruimte tussen de lichtstraat-boven en de Lichtstraat-beneden hebben de gedichten zich aangediend. Beneden voelde ik, onderging ik; in de nok had ik, het persoonlijke ontstijgend, min of meer zicht op wat zich met iederéén afspeelde.
Het samengaan van die twee, van het persoonlijke en het algemene, heb ik in al mijn eerdere boeken en nu dus in De Lichtstraat in zo precies mogelijke taal proberen te vatten, want dáár en nergens anders gaat het mij om.